Voor niets of niemand bang
- Opdracht voor 'Creatief Schrijven' cursus, maak een kort verhaal van een eigen herinnering
Voor mij ligt de heuvel, de grote heuvel in het bos achter mijn huis, de heuvel waarop de restanten van een watertoren staan, de heuvel waarin een ijskelder ligt waar ik nooit in heb gedurfd. Vandaag was de dag dat ik mijn kinderlijke angsten voor monsters en het donker achter me zou laten, vandaag was de dag dat ik de ijskelder zou betreden en onbevreesd het duister zou trotseren.
De ijskelder ligt aan de andere kant van de berg, waar je er via een langzaam stijgend pad zo naar toe kan wandelen. Maar dit is saai en totaal geen uitdaging. Aan deze kant is de helling erg steil en bedekt met een glibberige laag balderen, veel leuker! Ik neem een aanloop en ren zo hard als ik kan tegen de helling op totdat het zo steil wordt dat ik begin te klauteren. Gelukkig groeien er bomen met een wortelnetwerk dat half boven de grond uitsteekt via waar ik me een weg naar de top kan manoeuvreren. Bovenop de berg staat het restant van wat ooit een watertoren was.
Vanaf hier daal ik aan de Noordkant af en bereik de ingang van de oude ijskelder. Het is een half ingegraven bakstenen portaal waar ooit een deur in zal hebben gezeten, maar nu is het dichtgemetseld met een gipsblokken muurtje. In deze muur is ooit door baldadige figuren een gat getrapt, een gat wat nu verleidelijk toegang geeft tot de verboden kelder.
Ik kruip vastberaden door het gat, grijp een zaklamp uit mijn zak en schijn de gang in. De gang is niet heel lang, ongeveer 3 meter, waarachter de ijskelder ligt. Het is hier kil, klam en de muren zijn vochtig en bedekt met oude stoffige spinnenwebben. Ik voel een rilling over mijn rug en krijg kippenvel op mijn armen. Ik zet een paar stappen vooruit zodat ik mijn licht door de gang heen in de kelder kan laten schijnen. Ooit zal er een houten trap of ladder zijn geweest via waar je erin kon klimmen, maar nu was het een plotselinge afgrond van ruim een meter waar je zo in duikelt als je niet oplet. Gelukkig heb ik mijn zaklamp dus dat zal mij in ieder geval niet gebeuren.
Een muffe rottende geur prikkelt mijn neus, zijn het de muren of zou er een lijk in de kelder liggen? Aan het eind van de gang sta ik stil en verlicht ik de bodem van de kelder, er ligt allemaal zooi, bladeren, brokstukken en lege blikjes van eten en drinken. Ik zie ook een feloranje plastic fles van olie of benzine, wat moet dat nu hier? Ik hurk neer, draai me om en laat mijn benen langzaam de kelder inzakken, aarzelend hang ik even met mijn tenen in het niets, zou iets mijn voeten grijpen? Gelukkig gebeurt er niks, ik zak wat verder en terwijl mijn shirt opkruipt en mijn buik over de drempel schuurt vinden mijn voeten de grond. Met een onwillig piepje laat ik me snel op de vloer vallen, het puin wat de vloer bezaaid verschuift en ik grijp me vast aan de drempel met een overweldigend gevoel dat ik nu dan toch door de grond zou zakken, of dat er handen uit de grond omhoog komen die me vastgrijpen, of…. nee gelukkig ik sta goed.
Opgelaten en trillerig draai ik me om en kijk om me heen, de muren waren ooit wit maar de verf is aan het afbladderen. De vloer ligt vol met zooi, nog meer dan dat ik vanaf de gang had gezien, maar behalve de kleine kans dat ik me openhaal aan een roestig blik is de kelder toch niet zo spannend als dat ik dacht dat het zou zijn. Ik slaak een zucht van verlichting en geef mezelf een mentaal schouderklopje voor mijn dapperheid. Ik draai me om zodat ik mezelf weer de gang in kan hijsen als ik een geritsel hoor, oh nee, ratten? Een monster? Een zombie? Ik schijn mijn licht achterom maar zie niks, langzaam richt ik mijn lichtstraal naar het plafond en mijn adem stokt wanneer ik de honderden vleermuizen zie die zich hier genesteld hebben. Ik deins voorzichtig achteruit, even ben ik me van niets anders bewust dan de vleermuizen die mij nauwlettend in de gaten houden, mijn rug raakt de muur en schokt me in actie. Ik hijs mezelf razendsnel uit de kelder en ren struikelend naar de opening in de gipsmuur, ik wurm mezelf onhandig door het gat en voel de rand van de blokken over mijn rug heen schrapen.
Ik ren de berg af en gebruik met momentum wat de helling geeft om zo ver mogelijk bij de berg vandaan te komen… Hijgend kijk ik achterom, mijn hart bonst in mijn keel en mijn handen trekken trillend mijn shirt recht… ik begin gnuivend te lachen. Tot zover mijn dapperheid.

